Portfolio

Katha Schulte – Unwesen. Een fragment

Overdag liep ik veel op het terrein rond, zodra ik het in de ziekenhuisgangen met hun eeuwige licht niet meer kon uithouden. Het ziekenhuis is een eigenaardig industriegebied, een uitgestrekt terrein, een stad op zich. Al snel zwierf ik er elke dag rond tussen de zuurstofsilo’s en de beddenfabrieken, de afdelingen in hun paviljoenen, de beklinkerde parken, de goedkope gebouwen, de stinkende bloesems achter bouwvallige veranda’s, de grote vleugels van de aula’s en bibliotheken, de kleine tuintjes – jazeker, zoiets als de schoonheid van de vissen die daar in de vijver onder het wateroppervlak zichtbaar waren, dat bestond in deze wereld ook. Ik doolde rond tussen de cafetaria en tennisvelden, de wanhopige pogingen van de zieken een paar minuten in de openlucht door te brengen, het troosteloze lezen van kranten, het vergezellen van metgezellen, het afscheidnemen van bezoekers, artsen die elkaar gedag zeggen, papieren onder de arm, krukken onder de andere, arm in arm, wegstervende woorden, terloopse aanmoedigingen, centrale archieven, pathologie, crematie, virologie, epidemiecentrum, enzovoort.

Geen weg was van die aard dat ik hem moest nemen, ik struinde maar wat rond langs de immer identieke blokken en huisjes, paviljoenen en betonnen hoofdgebouwen. Gebouwen verborgen functies, de lucht was het restantje lucht van andere mensen, lucht die door een dag zonder bijzondere gebeurtenissen was opgebruikt; lichamen waren ziek, genazen, werden ontslagen, werden opengemaakt, overleden, werden in stukken gesneden, meer was er niet aan de hand.

De kliniek met haar wezenlijke en voor die tijd vernieuwende aanleg in een park werd in de jaren 1880 als een van de eerste paviljoenziekenhuizen gebouwd. De bevolkingen, ook van Midden-Europa, werden in die tijd nog veel meer geplaagd door epidemieën, maar de mensen geloofden dat die voornamelijk door slechte lucht werden overgedragen, wat dan ook de betekenis van het woord malaria is. Daarom was de luchtige verdeling van de zieken over zoveel mogelijk op zichzelf staande paviljoenen een belangrijke maatregel voor de isolering en daarna voor de genezing. Vooral sinds de Tweede Wereldoorlog werd de basisstructuur van het terrein met veelvoudige complexen uitgebreid, zodat het vandaag een onoverzichtelijke verzameling van de meest uiteenlopende vormen met de meest uiteenlopende functies voorstelt, waarbij het parklandschap grotendeels heeft plaatsgemaakt voor een ondefinieerbaar geheel van tussenruimten. Anders dan elders, waar gebouwen als agglomeraties bij elkaar staan, biedt de open ruimte rondom de gesloten gebouwen van het ziekenhuis geen reden om die als een openbare plaats te zien. Om de tijd te doden liep ik in die braakliggende tussenruimten mijn dagelijkse blokje om en ik volgde geen duidelijk plan.

Wanneer ik zo over het terrein liep, was heel het landschap steeds als verlamd. Het was alsof de uitwisselingsprocessen in de lucht daar langzamer verliepen. Tussen de bestanddelen van de lucht kwam minder licht door. Het begon donker te worden en de lucht leek hier buiten wel opgebruikt, ik vroeg me af door wie.

Op drie, vier of zelfs acht plaatsen zijn er uitgangen van het terrein, deels met slagbomen, deels zonder. Het was niet zo dat je het ziekenhuis niet kon verlaten, maar het was gewoon niet gewenst. En op het domein van de aangrenzende woonbuurten werd je ook niet echt onthaald door het gevoel buiten te zijn en op een andere plek te komen, het leek eerder of de wegen – als je je overgaf aan hun wil – je gewoon weer het vorige terrein binnen voerden; alsof alle wegen die naar buiten leidden ten slotte weer naar binnen afbogen, als de uiteinden van de halmen op de rand van een strohoed. Zonder speciale druk uit te oefenen deelden de wegen, die door en uit het ziekenhuisgebied leidden, je mee dat ze ook weer naar binnen voerden. Dus bleef ik, en dat deed iedereen.

Een eindige wereld van eindeloos geduld. Als Maria me vergezelde, legde ik de wegen zonder problemen af, liep ik sneller, stevende ik op doelen af. Was ik alleen, dan was het een langzame manier van lopen, nooit bleef ik lang ergens staan of ging ik zitten, nooit rustte ik ergens uit, uitrusten had hier geen zin. Hier draaide het om kennis, hier draaide het om industrie. En toch gaven de roerloosheid van het domein en het hardnekkige stilliggen van de bedrijvigheid buiten, de ononderbroken stilstand van de drukte buiten niets prijs van het leven of sterven, van de bedrijvigheid die binnen achter al die muren heerste, niets wat enigszins uitsteeg boven de uitwisselingsprocessen waarvoor een leidingsysteem van zuurstof of stroom garant stond. Deze muren wilden niet praten, behalve over een geschiedenis als eerste grootste paviljoenziekenhuis met goede lucht.

Ik dacht vaak aan mijn dierentuin, waarvan de uitgangen net zomin naar buiten leiden, die net zozeer zijn eigen stad is en waarvan de bewoners net zo geïsoleerd zijn. Maar daar dringt het leven door de muren heen, als een geur, als een continuüm van fijnstof dat door alle poreuze muren heen een samenhangend web vormt. Zeker, er bestaan dieren die zwijgen, er zijn veel dieren die zwijgen, iedereen die ooit een dierentuin bezoekt weet dat, maar het zwijgen dringt door de muren heen als een verbond zonder geheimen. Het leven van de dieren in de parken is geen vegeteren en is ook geen afsterven, het is een ononderbroken overgang in het museum van de instandhouding van de soort. Denk eens aan dieren in menselijke begrippen of aan mensen in dierlijke begrippen, dan voel je hoe alles meteen uit je handen en door je vingers glipt en glipt en glipt. Er is geen vertaling. Door hun leven in het park zijn de dieren getuigen van het behoud van hun eigen soort, door mensen gerealiseerd. Je ziet het aan de olifanten, hoe oud ze daardoor worden. Wie moet beoordelen of het je bestaan waardig is als de functie van je leven bestaat uit het bewijzen van de instandhouding van je eigen soort? De mens die ervan uitgaat in het park der vrijheid te leven heeft geen idee van een dergelijke functie.


Terug naar Portfolio.