Mijn blog

Sommige gebeurtenissen of indrukken laten een diepe indruk op me na. Vaak vormen ze een verhaal in mijn hoofd, en meestal kan ik me er niet van weerhouden om ze op papier te zetten. Het zijn zulke verhalen die je in mijn blog kunt lezen! Ik wens je veel leesplezier!

Rome – Juni 2018

Drukte en chaos. Het getoeter van auto’s die langs me heen razen, de sirenes van ziekenwagens en politieagenten die tevergeefs op hun fluitje blazen. Straatventers en -muzikanten. Mensen die wild staan te gesticuleren. Mensen, overal mensen, een heleboel mensen. Een drukkende warmte die als een deken over de stad hangt. Prachtige gebouwen die ik niet kan zien en waar ik me geen voorstelling van kan maken. Dat is mijn eerste indruk van Rome.

En toch heb ik intens genoten van mijn eerste dag in het centrum van deze prachtige, eeuwenoude stad. De vriendelijkheid en de behulpzaamheid van de Italianen: als je iemand de weg vraagt, word je in een mum van tijd omringd door op zijn minst tien mensen die druk met elkaar overleggen en je vervolgens, goedbedoeld natuurlijk, allemaal een andere kant opsturen. De authentieke Italiaanse restaurantjes, waar je naast vino bianco ook overheerlijke gerechten geserveerd krijgt: pizza, pasta, sorbetti en gelato. Het geschreeuw van zeemeeuwen hoog boven mijn hoofd en de krekels die verstopt zitten in het schaarse struikgewas. Het verleden dat als het ware tastbaar is geworden en achter elke hoek op de loer ligt. En ten slotte de talrijke fonteinen, die de Romeinen eeuwen geleden de nodige verfrissing boden.

Ik kan die fonteinen misschien niet zien, maar ik kan ze wel horen. En daarom baanden we ons met veel moeite en geschuifel een weg door de mensenmenigte die zich rond de Trevifontein had verzameld. Er stonden honderden mensen, en het duurde even totdat we een rustige plek vonden om de ongelijke trappen naar het water af te dalen. Maar uiteindelijk lukte het ons, en ik kon mijn handen onderdompelen in het water.

Toen ik een paar tellen later traditiegetrouw een muntje in het water wilde gooien, hoorde ik vlak langs me een stem: ‘Make a wish… OK… Now… Done?’ Het was de stem van een Amerikaanse man die naast me stond en zijn blinde vrouw bij de arm nam. Het leven is een samenloop van toevalligheden, maar hoe groot is de kans dat twee blinde vrouwen op precies dezelfde dag en op precies dezelfde plek een muntje in de Trevifontein gooien? Kan dat nog toeval zijn? Let’s hope that our wishes may come true


22 januari 1999 – 22 januari 2019

22 januari 1999 ligt vandaag precies twintig jaar achter ons. En toch herinner ik het me alsof het gisteren was. De deur van mijn ziekenhuiskamer op de afdeling oncologie vloog met een klap open en de gemaakt opgewekte stem van een verpleegkundige schalde door de ruimte. Vroeg. Erg vroeg. Onmenselijk vroeg. Veel te vroeg. Vroeger misschien dan ik er klaar voor was. Maar zoals altijd lijkt de tijd onfatsoenlijk snel te gaan wanneer je ergens als een berg tegenop ziet. Onverbiddelijk werd mijn kleine ziekenhuisbedje uit mijn kamer geschoven en door het labyrint van ziekenhuisgangen geduwd. Bocht om bocht. Gang na gang. Lift in, lift uit. Er kwam pas een eind aan de helse tocht bij de witte klapdeuren van het operatiekwartier. Een allesoverheersend gevoel van angst en paniek had zich van me meester moeten maken, gevolgd door de instinctieve en haast onweerstaanbare drang het op een lopen te zetten. Maar niets van dat alles. In plaats daarvan voelde ik alleen een bittere berusting die aan onverschilligheid grensde, en een doffe gelatenheid die mij vreemd was. Heel diep vanbinnen voelde ik ook iets anders: een sprankje hoop en kinderlijk vertrouwen. Een broos en wankel vertrouwen dat ik als schild gebruikte om me sterk te houden. Uiterlijk zo kalm als de dappere Boudicca nam ik afscheid van mijn ouders, die de operatiezaal niet in mochten. Hun bezorgde gezichten, de blik in hun ogen, en de dichtslaande deuren van de operatiezaal zijn de laatste beelden die ik heb gezien en die voor altijd op mijn netvlies gebrand zullen staan. En toen ging het licht voorgoed uit.

22 januari 1999 was een vloek en tegelijk een zegen voor mij. Mensen kijken me onthutst aan als ik dat zeg. Als ik hun dan laconiek vraag waarom ze me zo staan aan te gapen, weten ze van schaamte niet waar ze moeten kijken. Hoe weet ze dat nu? Ze kan het toch niet zien? Kan ze het dan voelen? Blinde mensen zien doorgaans meer, véél meer dan de meeste ziende mensen: een simpel woord volstaat voor hen om de gemoedstoestand van de ander feilloos aan te voelen en erop in te spelen. Ze zien op de juiste manier – iets waar de ziende medemens alleen maar van kan dromen, en misschien, wie weet, ooit van kan leren…

22 januari 1999 was een vloek voor mij, omdat die dag onuitwisbare sporen heeft nagelaten. In mijn verleden, mijn heden en mijn toekomst. Ellenlange ziekenhuisbezoeken en nare onderzoeken. Dagen van pijn, vermoeidheid en medische complicaties. Twijfel en een knagende onzekerheid. Bang afwachten en opgelucht ademhalen. Vallen en weer opstaan. Een lach en een traan.

22 januari 1999 was de dag die mij, het tienjarig kind dat ik toen was, voor een fundamenteel existentiële keuze stelde: wegzinken in zelfmedelijden en nostalgisch gemijmer over hoe het had kunnen zijn, of de bladzijde resoluut omslaan en met opgeheven hoofd doorgaan. Ik koos voor dat laatste, op mijn geheel eigen manier.

En zo werd 22 januari 1999 ook een zegen voor mij, omdat die dag me heeft gevormd tot wie ik nu ben. Zonder dat belangrijke keerpunt in mijn leven zou ik nooit geleerd hebben om mijn dromen en idealen met zoveel strijdlust, doorzettingsvermogen en passie na te jagen als ik dat nu doe, zou ik nooit bereikt hebben wat ik nu heb bereikt, zou ik nooit gestaan hebben waar ik nu sta. Sterker nog: ik zou nooit beseft hebben hoe waardevol het is om je gewoonweg goed te voelen en te genieten van een zonovergoten dag met vrienden en familie om je heen. En daar ben ik dankbaar voor. Daar heb ik vrede mee. Al twintig jaar lang.


Proloog – Uit De roman zonder naam

Hij wierp een blik uit het raam. De takken aan de kale bomen zwiepten onheilspellend heen en weer in de gure wind. De regen was de hele ochtend met bakken uit de hemel gevallen, maar nu scheen er een aarzelend winterzonnetje tussen de kale takken door. De regendruppels glansden als parels in het waterige zonlicht. De vogels hervatten hun lied. Heel zacht, alsof ze niet zeker wisten of ze daar het recht toe hadden. Over een paar maanden, in het voorjaar, zouden de bomen in volle bloei staan. Aan al die kale takken zouden er weer groene bladeren komen. Het lied van de vogels zou veel uitbundiger weerklinken, alsof het een eerbetoon aan het leven zelf was. Hij kon het zich nauwelijks voorstellen. Hij wilde het zich niet eens voorstellen. Tergend langzaam verstreken de minuten. Het getik van de klok klonk als mokerslagen in zijn hoofd. Het ding leek hem eraan te willen herinneren dat het leven in een oogwenk voorbij kan zijn. Alsof hij dat niet wist. Hij had een doffe, kloppende pijn achter zijn ogen. Een groot deel van de nacht had hij klaarwakker in bed gelegen, terwijl de angst en de zorgen aan hem knaagden. Ten slotte had hij het maar opgegeven en was hij uit bed gestapt, maar de pijn was niet verdwenen. Of zij pijn zou voelen? Hij wist het niet en was bang voor het antwoord.

Er klonken voetstappen door de gang. Heel even dreigde hij door een gevoel van misselijkheid overspoeld te worden, maar de voetstappen liepen de deur voorbij en verwijderden zich. Hij draaide zich op zijn stoel om en keek naar zijn vrouw. Ze beantwoordde zijn blik. Ze zag er bleek en moe uit. Uit haar ogen sprak dezelfde angst en radeloosheid als hij voelde. Ze slaakte een diepe zucht en wendde haar blik berustend af. Ze werden allebei opgeschrikt door een onverwachte klop op de deur. Een lange, slanke man stapte in zijn witte jas de kamer binnen. Hij trok een stoel onder de tafel vandaan en liet zich er doodmoe op neerploffen. Hij zette zijn bril recht, schraapte zijn keel en keek hen ernstig aan: “Het was veel erger dan ik had verwacht. Maar het is ons gelukt. Er ligt nu een lange, zware weg voor ons.”

Wordt vervolgd…